Gewoon Michiel
In mijn vorige blog beschreef ik dat een gezond vertrouwen en een gezond wantrouwen in evenwicht moeten zijn om een gezond zelfvertrouwen te ontwikkelen. Opkomen voor mezelf en nee zeggen als het voor mij ook echt als nee voelt is iets dat ik op dit moment aan het leren ben.
Afgelopen dinsdag deed ik samen met mijn trainer een oefening om te onderzoeken hoe ik mijn zelfzorg organiseer. Tegenover elkaar hadden wij in de vorm van stoelen ons gezond vertrouwen, ons gezond wantrouwen en ons zelfvertrouwen opgesteld.
Het doel van de oefening is om tegenover elkaar te kunnen zitten op de stoel van het zelfvertrouwen en een gelijkwaardig gesprek met elkaar kunnen voeren. Een gesprek waarbij wij beiden goed voor onszelf kunnen zorgen en de ander in zijn waarde kunnen laten.
Ik merk gelijk dat mijn oude patroon aangaat: ik kies direct voor de stoel van wantrouwen. Hij is de trainer en in een ongeschreven hiërarchie komt hij DUS boven mij en moet ik op mijn hoede zijn. Al snel wordt me duidelijk dat die stoel dus nog steeds mijn ongezonde wantrouwen representeert.
De andere trainer nodigt mij uit om op de stoel van vertrouwen te gaan zitten. Op die stoel kom ik tot rust. Ik kan de situatie overzien. Ik kan beredeneren dat de trainer en ik gelijkwaardige personen zijn en dat er bij hem niet een onderliggende bedoeling is in het contact maken met mij.
Na een check op de wantrouwen stoel durf ik het aan om tegenover mijn trainer te gaan zitten op de stoel van zelfvertrouwen. Vervolgens duurt het even voordat ik contact met hem durf te maken.
Op het moment dat we contact hebben vraagt de trainer of ik iets kan en wil vertellen over mijn misbruik. Ik vertel mijn verhaal en mijn trainer tegenover mij luistert en spreekt waardering uit.
En dan wordt me duidelijk hoe diep mijn wantrouwen zit: ik kan mijn trainer niet de vraag terugstellen hoe het met hem gaat. Ook hij heeft misbruik meegemaakt in zijn leven. Maar de wedervraag: ‘hoe gaat het met jou?’, krijg ik niet uitgesproken. Alles in mijn lijf blokkeert en ik moet terug naar de stoel van wantrouwen.
Pijnlijk wordt het mij duidelijk dat ik in mijn systeem een koppeling gelegd heb tussen aardig zijn/hulp aanbieden en seksueel misbruik. Ik wantrouw niet de ander. Ik denk dat de ander mij wantrouwt. Als ik aardig ben, als ik mijn hulp aanbied, zou de ander dan misschien kunnen denken dat ik daar een dubbele bedoeling bij heb.
In de oefening ben ik in gevecht met mijn eigen gedachten en gevoelens. Mijn trainer doet op dat moment een stap achteruit. Hij schuift met zijn stoelen een stuk naar achter. En direct trek ik voor mezelf de conclusie: ‘zie je wel….ik word afgewezen’.
Als ik met mezelf in gevecht ben, stoot ik blijkbaar mensen af.
Mijn andere trainer vraagt me hoe ik dat zeker weet. Waarop ik reageer met: ‘dat zie je toch, hij trekt zich terug’. Waarop mijn trainer die tegenover me zit zegt: ‘ik wil je de ruimte geven om je eigen gevecht aan te gaan, maar ik blijf wel bij je in de buurt.’ Dat raakt me. Ik krijg de ruimte en op afstand blijft hij bij me. Dat is voor mij een nieuwe ervaring. Zo heb ik het nog niet eerder bekeken. Mijn conclusie was altijd: ‘zie je wel…ze moeten me niet.’
Ik ga weer terug naar mijn stoel van gezond vertrouwen en neem deze nieuwe informatie in me op. Ik durf weer op de stoel van zelfvertrouwen te gaan zitten en nogmaals aan mijn trainer te vragen: ‘wat maakt dat je een stap terug doet?’ Waarop hij mij nogmaals antwoord dat hij mij de ruimte wil geven.
Na deze check van mijn kant ontstaat er ruimte om een gesprek te starten.
Ik durf hem te vragen: ‘hoe gaat het met jou?’. Zonder de angst om in die vraag afgewezen te worden. Zonder de angst te hebben dat hij denkt dat ik toenadering zoek om een dader te kunnen zijn.
De vraag: ‘hoe gaat het met jou?’ Of ‘mag ik je helpen?’ is geen introductie tot misbruik. Dat was het wel voor mijn hopman. En op het moment van misbruik heeft deze overtuiging zich in mijn systeem verankerd: ‘helpen=misbruik’.
Toen ik deze ervaring na de opleidingsdag thuis vertelde, vielen er bij mijn partner meerdere kwartjes. Ik vraag niet vaak: ‘hoe gaat het met je?’
Ik begin ook steeds beter te begrijpen waarom ik een aversie heb tegen het woord coach. Ik wil geen coach zijn. Coach zijn zou mij een dader kunnen maken.
Ik train ook liever met z’n tweeën. Zowel Bewust Buiten als Mind Ecology doe ik samen met een collega. Niet alleen omdat dat dat leuk en divers is voor ons en voor onze deelnemers. Maar heel diep van binnen heb ik de angst dat ergens de zweem van misbruik zou kunnen ontstaan. Van een onbedoelde machtspositie ten opzichte van cursisten. Een machtpositie die ik ken, die ik ervaren heb bij iemand die mij ook heel veel geleerd heeft en goed voor mij gezorgd heeft. Een machtspositie waar hij uiteindelijk misbruik van gemaakt heeft.
En die angst…die projecteer ik op iedereen aan wie ik vraag: ‘hoe gaat het met jou, mag ik je helpen?’ Maar ook de vraag: ‘zullen we iets leuks gaan doen, zullen we iets afspreken?’
Ik weet dat bovenstaande vragen geen enkele kwade bedoeling bevat. Ik mag nu leren om me op mijn gemak te voelen wanneer ik deze vragen stel, zonder de angst dat iemand mij als mogelijke dader ziet.